Voorschriften betreffende de oprichting van de toezichthoudende autoriteit
1. Elke lidstaat regelt al het volgende bij wet:
a) de oprichting van elke toezichthoudende autoriteit;
b) de kwalificaties en de voorwaarden om in aanmerking te komen vereist om tot lid van een bepaalde toezichthoudende autoriteit te worden benoemd;
c) de regels en procedures voor de benoeming van het lid of de leden van elke toezichthoudende autoriteit;
d) de ambtstermijn van het lid of de leden van elke toezichthoudende autoriteit, die ten minste vier jaar bedraagt, behoudens de eerste ambtstermijn na 6 mei 2016, die korter kan zijn wanneer dat nodig is om de onafhankelijkheid van de toezichthoudende autoriteit door middel van een in de tijd gespreide benoemingsprocedure te beschermen;
e) of het lid of de leden van elke toezichthoudende autoriteit opnieuw kan of kunnen worden benoemd, en zo ja, voor hoeveel ambtstermijnen;
f) de voorwaarden in verband met de plichten van het lid of de leden en de personeelsleden van elke toezichthoudende autoriteit, de verboden op met die plichten onverenigbare handelingen, werkzaamheden en voordelen tijdens en na de ambtstermijn en de regels betreffende de beëindiging van hun arbeidsverhouding.
2 Ten aanzien van de vertrouwelijke informatie die hun bij de uitvoering van hun taken of de uitoefening van hun bevoegdheden ter kennis is gekomen, geldt voor het lid of de leden en de personeelsleden van elke toezichthoudende autoriteit zowel tijdens hun ambtstermijn als daarna het beroepsgeheim, zulks overeenkomstig het Unierecht of het lidstatelijke recht. Tijdens hun ambtstermijn geldt het beroepsgeheim met name voor meldingen van inbreuken op deze richtlijn door natuurlijke personen.